Geen enkele psychoanalyticus kan zijn beroep uitoefenen zonder de maatschappij waarin hij leeft te kennen en te begrijpen. Hoe zou het ook anders kunnen ? Hij stelt voortdurend de gevolgen vast van het sociale leven, op zijn patiënten die worstelen om hun plaats te vinden binnen deze maatschappij. De psychoanalyticus werkt niet in een vacuüm zonder geschiedenis of sociale context. Bovendien wordt elke psychoanalyticus vaak geconfronteerd met problemen die niemand in zijn eentje kan beweren op te lossen of zelfs maar draaglijk te maken. De persoon die hem raadpleegt kan maar begeleid en geholpen worden binnen een hele wereld van instelligen die geen enkele persoon volledig in de hand heeft, en die niemand opnieuw kan uitvinden alsof er geen verleden is. De onbeweeglijkheid van het sociaal weefsel is vaak groot en zwaar om dragen of overwinnen. Zo zal bijvoorbeeld meer dan één ambtenaar, ook al werkt hij vanuit een gevoel van openbare dienstverlening, er geen moeite mee hebben om te erkennen hoe moeilijk het is om dingen tot stand te brengen. Bovendien wordt het sociale leven bemoeilijkt door het feit dat zoveel actoren er op verschillende manieren bij betrokken zijn, zonder dat ze zich daar noodzakelijkerwijs bewust van zijn. Deze actoren bekleden heel verschillende, soms zelfs botsende posities ; ze worden bijna altijd bewogen door uiteenlopende ideologieën ; ze hebben niet allemaal dezelfde voorrechten en bekwaamheden, ze kunnen wel of niet gewapend zijn met macht, legaal, economisch of anderszins ; ze verbergen zich in het duister, proberen hun ondernemingen geheim te houden of willen zich juist onderscheiden in de publieke arena. Laten we opnieuw het voorbeeld van de ambtenaar nemen : wie in een administratie werkt, heeft niet noodzakelijkerwijs veel gemeen met wie als kleine zelfstandige werkt of in een zeer competitieve onderneming waar de neoliberale managementcultuur van rank and yank heerst, soms zelfs in Europa.


Sinds het begin hebben veel psychoanalytici dan ook een standpunt ingenomen in maatschappelijke debatten. Freud gaf de aanstoot tot psychoanalytisch geïnspireerde maatschappijkritiek, met zijn Massenpsychologie und Ich-Analyse in 1921 en met Das Unbehagen in der Kultur in 1930. Vele anderen zijn gevolgd, psychoanalytici strikt genomen maar ook filosofen en sociologen, die vertrouwd zijn met het psychoanalytisch gedachtegoed. Erich Fromm bijvoorbeeld, die actief was in het tijdperk van de flower power, of Herbert Marcuse, Alexandre Mitscherlich en vervolgens ook Jürgen Habermas.


Dichterbij kan ik Jean-Pierre Lebrun noemen onder de collega's die ik zeer waardeer. Hij is geïnspireerd door het werk van Jacques Lacan, dat hij op zijn eigen manier leesbaar maakt, maar hij is ook een onvermoeibare lezer van vele andere auteurs. Altijd stevige en strijdlustig in de debatten, is hij zelf ook de auteur van vele, bijzonder leerzame boeken. Hij verkent de hedendaagse vormen van het subjectieve leven en de vernieuwing van de maatschappelijke banden. Hij onderzoekt aldus zowel de opportuniteiten als de risico's die een egalitaire samenleving kenmerken ‒ een samenleving die niet langer patriarchaal georganiseerd is, wat helemaal niet te betreuren valt, maar wel aan andere vormen van gezag een grote rol toebedeelt, zowel aan de wetenschap als aan overtuigingen die men neoliberaal noemen kan.


De veeleisende en bruisende intellectueel in hem vergeet echter nooit dat hij een man van de praktijk is ‒ op zijn eigen manier, dat wel. Als beoefenaar van de psychoanalyse aarzelt hij nooit om buiten het klassieke kader te treden waarin de psychoanalytici meestal werken. JP Lebrun houdt het dus niet bij de stoel achter de couch of de persoonlijke ontmoeting tussen personen in een privépraktijk. Onvermoeibaar keert hij steeds terug naar de wereld en de mensen die erin leven, in het onderwijs, een ziekenhuis of andere instellingen. Hij beoefent er de psychoanalyse in het hart van de samenleving, zonder zich te beperken tot de ontmoeting met één persoon ‒ een persoon die trouwens niet elders dan in een samenleving zou kunnen bestaan en die getekend en gevormd is door een wereld van maatschappelijke instellingen.


Psychoanalytisch geïnspireerde maatschappijkritiek is waardevol. Zij voedt het maatschappelijk debat. Zij is ongetwijfeld ook aanwezig in het concrete werk dat de psychoanalyticus verricht met de patiënten, die hij probeert te begrijpen en te begeleiden in hun sociale omgeving. Maar het betekent helemaal niet dat het concrete werk van de clinicus dient om revolutionaire fantasieën over de maatschappij als geheel te cultiveren, naïeve en onrealistische fantasieën. De psychoanalytische praktijk, met behoud van een kritische afstand tot de hedendaagse maatschappij, is naar mijn mening vooral een klinische praktijk, die dient om mensen te begeleiden en te helpen zonder te vergeten wat ze zijn, complexe mensen in complexe situaties, zonder directe greep op de werkelijkheid, maar in staat om voor zichzelf in het leven een nieuwe, meer bevredigende plaats te vinden door na te gaan wat hen bezighoudt en aan het werk zet. Wie deze klinische dimensie niet in acht neemt, opent de deur voor soms desastreuze ontsporingen. De eerste verantwoordelijkheid van de  psychoanalyticus in zijn werk, is dienstverlening als clinicus, zowel in de privé-praktijk als in een instelling.


Het spreekt voor zich dat ook de psychiatrische instellingen onder de loep kunnen worden genomen. Men moet niet aarzelen om bepaalde psychiatrische praktijken te bestrijden als ze meer aan een gevangenis dan aan een ziekenhuis doen denken. Maar ik geloof niet dat psychiatrische praktijken per definitie neerkomen op machtsmisbruik. Proberen te leven in een gemeenschap met psychotische patiënten bijvoorbeeld, is zonder meer een politieke uitdaging aangezien het erom gaat samen te leven zonder elkaar te vernietigen, dag in dag uit : men moet het eens worden over een aantal zaken, alle rollen die gespeeld moeten worden verdelen, en daarbij  de vervreemding die steeds weer de kop opsteekt bestrijden. Er zijn natuurlijk misstanden. En dat is jammer. Maar ik durf te stellen dat de hardnekkige weigering om als psychoanalyticus iets te leren door zich in te laten met de werkelijke psychiatrische praktijken, die van de zogeheten institutionele psychotherapie bijvoorbeeld, die van grote clinici die in het veld werken zoals François Tosquelles en Jean Oury, soms leidt tot machtsmisbruik ‒ niet in psychiatrische instellingen, maar in de praktijk van de psychoanalyticus zelf, helaas.